Huisdieren

 

Op dit moment heb ik geen huisdieren, maar dat is beslist anders geweest. Mijn moeder hield niet van dieren in huis, maar tegen vijf smekende kinderen was ze niet opgewassen. Echter alles groter dan een cavia kwam er het huis niet in en we moesten er zelf voor zorgen. Ja! Natuurlijk! Wat dacht ze dan? Juist, zij deed het meeste verschonen, maar wij kregen een kooi met cavia.

Mijn oudste broer besloot dat wij allemaal Ali Baba de perfecte cavianaam vonden en het diertje protesteerde niet, dus werd het Ali Baba. Hij mocht regelmatig los lopen in de kamer en keuken en als ik voor de kachel op de grond een boek aan het lezen was, kon hij zich geen fijner plekje wensen dan uitgesmeerd over mijn hele boek, wat het lezen niet makkelijker maakte, maar wel nog leuker.
Helaas, cavia’s hebben niet het eeuwige leven en Ali Baba II deed zijn intrede met dezelfde aanhankelijkheid en vreemde gewoontes. Daarna volgden er nog verschillende soortgenoten, maar die hoefde ik niet meer te delen, die waren gewoon mijn maatjes. Samen lezen, samen tv kijken, samen huiswerk maken, voorpootjes op mijn linkerhand, zodat ik met de rechterhand gewoon kon schrijven, of de bladzijde omslaan.

Op een dag kwam mijn latere schoonzus op bezoek en ze had in haar handen een bolletje hamsterwol met in één oogkas allemaal pus. Waarschijnlijk was het diertje door de eigenaar op straat gegooid om op een gruwelijke wijze naar de hamsterhemel te verhuizen. Hammie kreeg de kooi uit de schuur tot zijn beschikking en nadat ik het vieze oogkasje had schoongemaakt vond hij rust en warmte in deze kooi met voldoende eten en drinken. Hij knapte op en werd bijzonder ondernemend en levendig. Maar op een gegeven moment bleek hij uit zijn kooi ontsnapt en hij was niet meer te vinden. Die dag had mijn moeder alle bedden verschoond en alles gewassen, maar ze had geen verwassen hamster in de wasmachine gevonden, dus misschien was hij ook wel naar buiten ontsnapt en dan kon hij inmiddels wel door een auto uitgewalst zijn tot hamsterfolie. Wij in alle staten en heel verdrietig om het verlies van Hammie. Drie dagen later had mijn moeder goed nieuws, Hammie leefde nog. Maar hij zat niet in de kooi, dus waar was hij dan vroegen wij heel terecht. Moeder had bij het stofzuigen een kale plek ontdekt in het gloednieuwe wollen karpet onder de salontafel, Hammie had een zacht nestje gemaakt achter het wandmeubel. Het was aan ons om hem weer in de kooi te krijgen. En als je de draden van het kleed de goede kant op streek zag je niks van de kale plek, eind goed al goed.

Toen ik ging werken en op kamers ging wonen bestond mijn veestapel uit één (kanarie) Pietje en Blacky, de bijna geheel zwarte cavia. De laatste lag het liefste in de volle zon en tot mijn verbazing werd hij niet eens knapperig geroosterd.
Blacky hoorde elke ochtend om zes uur ’s morgens de deuren openen en sluiten van het bedrijf dat achter het huis stond waar ik mijn kamer huurde en hij vond dat ik dan ook maar wakker moest worden. Wat hem steevast kwam te staan op een vliegende pantoffel van mijn bed naar zijn kooi, waaruit hij feilloos wist op te maken dat ik het geheel met hem oneens was en hij eieren voor zijn pitten koos en verder stil bleef tot om half acht mijn wekker ging.
Toen ik op vakantie ging met degene waar ik inmiddels mee verloofd was, zou mijn hospita voor de diertjes zorgen, al vond Blacky dat hij best mee kon. Terwijl ik mijn koffer inpakte reserveerde hij alvast zijn eigen plekje tussen ondergoed en T-shirts. Helaas pindakaas, hij moest thuis blijven.
Na de vakantie duurde het niet lang voor hij zijn mooie, lange knaagtanden kwijt was, wat mij op het idee bracht dat de kinderen van de hospita mijn lieveling waarschijnlijk een keer hadden laten vallen. Dan breken ergens in het tandvlees de tanden af, waarna ze er niet veel later simpelweg uitvallen, wat het eten toch wel behoorlijk bemoeilijkt. Maar aan de kids gevraagd of ze hem hadden laten vallen, was het antwoord luid en duidelijk: Nee, we hebben hem echt niet laten vallen hoor.
Geconfronteerd met het tandharde bewijs zei de jongste: ja, maar het was maar heel even, we hebben hem meteen weer opgeraapt.
Gelukkig dat ik het geen probleem vond om een tijdje het voer klein te malen tot de tanden weer zouden zijn aangegroeid, zodat het zwarte bolletje niet van honger hoefde om te komen.
Mijn grotere liefde waarmee ik veertig jaar zou samen zijn, vond het een goed idee als wij gingen samenwonen, trouwen niet, dat was wel heel erg eng. We wilden graag in Naarden wonen waar we beiden waren opgegroeid, maar de Gemeente Naarden bleek er in die tijd geen behoefte aan te hebben om de opgegroeide jeugd huisvesting te bieden, vandaar dat velen wegtrokken naar Huizen, Almere en Lelystad. Nu bleek dat als je eenmaal werk had in Lelystad dan kreeg je al heel snel een huis. Arend kon vlot een mooie baan krijgen aldaar en we vroegen meteen een huis aan.
Maar, zo stelde Arend, die beesten mochten niet mee, daar moest ik maar iemand voor vinden. Ik was de mening toegedaan dat als je eenmaal de verantwoordelijkheid voor huisdieren op je neemt, dan zorg je goed voor ze tot een natuurlijke-man-met-de-zeis ze op kwam halen. Maar geen nood, als het zover zou zijn zou ik Arend volgen naar zijn woning in Lelystad.
De ‘beesten’ mochten mee, maar als ze dan ‘gehaald’ werden zouden er geen nieuwe komen. Kon ik mee leven.
Toen Blacky er niet meer was zei Arend: Laten we er nu twee nemen, dan hebben ze overdag nog iets aan elkaar als wij op het werk zijn. Er kwamen dus twee hele lieve knabbels in ons huis, met de vrijheid om bij mooi weer de hele tuin als speelplaats te gebruiken. Jazeker, ze konden aan alle kanten de tuin uit, maar blijkbaar hadden ze niet zo’n enorme ontdekkingsdrang, ze zaten het liefste op het gras om ons de moeite van het maaien te besparen. Met een omgekeerde plastic bak waaronder ze konden schuilen bij kattengevaar, een stoeptegel op de bak voorkwam dat de katten de bak konden omgooien. En waren ze het buiten zat, dan hoorde je trippel, trippel op het keukenzeil en vervolgens een lompe plof van een zware bol wol in het zaagsel.

Pietje kreeg op een gegeven moment gezelschap van twee zebravinkjes, maar dat was geen succes. Probeer je eens mini helikopters voor te stellen die al rondvliegend vanuit de tippen van de propellors hun uitwerpselen gelijkelijk over hun omgeving uitspreiden. Voor een hardwerkend stel met beiden een pittige cursus erbij werd op deze manier het huishouden toch wel erg zwaar. Ik moest helaas mijn verantwoordelijkheid voor deze twee overdragen aan een neef die ze heel graag wilde hebben. Dat verzachtte de pijn een beetje.

Ook al wist ik vanaf het begin dat Arend niet wilde trouwen en geen kinderen wilde, verraste hij me op een avond om tijdens de reclame tussen de ontbijtkoek en tandpasta door voor te stellen: Wat dacht je er van als we de dag voor we op vakantie gaan eens zouden gaan trouwen?

Ik staarde hem redelijk wezenloos aan om te zien of hij nu serieus was of me in de maling nam. Hij was serieus en aldus geschiedde. Die mooie dag was de eerste dag dat ik niet van verlegenheid onder een tafel wegkroop als ik in de belangstelling stond. Heerlijk vond ik het, ik voelde me een prinses aan de arm van mijn droomprins.

Mijn droomprins wist me later nogmaals te verrassen door me voor te stellen dat ik zou stoppen met de pil. Weer een wezenloze blik mijnerzijds zijn kant op. Ik stelde dat daar dan kinderen uit konden voortkomen, weet je wel? Kinderen die jij niet wil hebben? Ja, vond hij, maar ik denk dat jij later niet gelukkig zult zijn zonder kinderen.

O, wat hield ik toch veel van hem. Er kwam dus een prachtige dochter, mooi en lief, een echt geschenk.

Ik rekende haar uiteraard niet tot mijn kleine veestapel, maar ze was er wel gek op.

Toen zij een jaar of drie was overleed één van mijn bolletjes pluis en een paar maanden later de andere. Ik zat op mijn knieën voor de kooi, zachtjes te huilen. Onze dochter kwam naast me staan en vroeg wat er was. Ik wees huilend op mijn dode cavia, waarop ze troostend een arm om mijn schouder sloeg en zei: stil maar mama, we kopen wel een nieuwe voor je.

Maar helaas, inmiddels hadden pleisters en prikken in het ziekenhuis uitgewezen dat ik geen houtstof kon verdragen (dus geen diertjes meer op zaagsel), geen veren (dag donzen kussen en donzen dekbed), geen wol (jammer voor het wollen dek onder mijn laken en de schapenvacht voor het bed), mijn veestapel kon dus niet worden vervangen.

Maar dochterlief werd groter en begon net als haar moeder trouwens steeds meer een levend knuffelbeest te missen. De goudvissen hielpen maar even, ze gaven van die natte zoenen, dat was het ook niet helemaal.

Ik was al weer bereid om zeven maanden per jaar met een verkoudheid te lopen, voor mijn engeltje en ook wel voor mezelf. Maar manlief raadde ons aan nog even te wachten, een collega van hem had fretten en daar zou hij wel eens informatie over meenemen. Terwijl ik later de informatie las was ik meteen om. Enthousiast riep ik Arend toe: Geweldig! Dat zijn leuke beestjes en net zo ondeugend als jij, die wil ik wel hebben.

Micky kwam, zag en overwon en al moest het hele huis fretproof gemaakt worden, het was het waard. Ook de vele hartverzakkingen die erbij kwamen. Zaten we op een zondagmiddag tv te kijken, zag ik ineens voor het huis een fret in het gras lopen!? Juist, dat bleek Micky te zijn. Maar gelukkig kwam hij direct af op het gerammel van zijn innig beminde snoeptrommeltje en zo hadden we hem al snel veilig binnen. En dan die keer dat hij voor me langs schoot de trap op en ik er achteraan met de wasmand. Ik had geen haast, want telkens als hij de kans kreeg, was hij direct in de douche om te kijken of hij bij het putje nog wat douchewater kon oplikken. Maar hij was niet in de douche, niet in de slaapkamer van dochterlief, niet in onze slaapkamer. En waarom vlogen al die schreeuwende kraaien toch boven het dak? Geen flauw idee, straks maar even kijken eerst Micky zien te vinden. NEE! Het zal toch niet? Die kraaien daar, zouden die loeren omdat Micky boven op het schuine dak van onze slaapkamer liep? Ja dus. Ik als de wiedeweerga naar beneden om het reddende trommeltje te halen en jawel, hij reageerde direct, al was hij al drie huizen verder. Maar op zijn weg terug naar ons raam gleed hij naar beneden richting dakgoot. Ik kon het niet riskeren dat hij met zijn gestroomlijnde lijfje zou verdwijnen in een regenpijp, dus mijn sokken waren snel uit en ik klom heldhaftig vechtend tegen mijn hoogtevrees het raam uit. Ik kon zogezegd ‘het dak op’. Ik kreeg hem al snel te pakken en klom tot vlak onder het open raam en met twee handen gooide ik hem door het raam naar binnen, waar, dat wist ik, hij opgevangen werd door ons waterbed, tot zijn grote pret. Toen ik naar binnen klom sprong hij stuiterend van pret heen en weer op het bed, zijn favoriete spel, wat hij alleen maar mocht als ik toch het bed moest verschonen. Nu mocht ik mezelf verschonen, maar eerst even onder de douche en bijkomen. Er zijn echt mensen die beweren dat huisdieren goed zijn voor de gezondheid. Werkelijk! Er zijn genoeg momenten geweest waarop ik dit waagde te betwijfelen.
Maar goed, er kwam nog een fretje bij en na deze twee nog eens twee. Maar ook zij hebben niet het eeuwige leven en al hebben we echt genoten, het afscheid was voor mij dermate zwaar dat Arend het niet kon aanzien dat ik nog eens een fretje zou moeten verliezen, dan maar geen huisdieren meer. Het was niet anders.

Toen volgde een hele zware klap, het bleek dat ook mijn droomprins niet het eeuwige leven had en dat dit voor veel verdriet zorgde en nog steeds zorgt hoef ik eigenlijk niet te vermelden.
Nu heb ik de vrijheid om ieder huisdiertje te kiezen wat ik maar wil en mensen vragen zich af waarom ik dat dan niet doe. Simpel, ik kan nu gaan en staan zonder rekening te hoeven houden met een ander levend wezen die bij mij zonder meer op de eerste plaats zal staan.

Maar het is toch zo gezellig met een knuffelbeest om je heen? Ja dat is zo, maar die heb ik toch? Ik heb geen huisdieren meer, maar er zijn een paar katten die van mening zijn: jouw huis is mijn huis. Onder de tuintafel staat een bakje dat ik dagelijks op commando vul. Daarnaast wordt elke dag van mij geëist dat ik een stukje van de worst afsnijd, die ik speciaal in de koelkast heb liggen voor de huisdieren die ik niet heb.
De rode kat is fluweelzacht en op het eerste gezicht heel relaxed. Maar o wee als ik haar negeer, een venijnige miauw is dan mijn deel, gepaard gaande met een verwijtende blik. Ik schuif dan gehoorzaam mijn stoel iets achteruit zodat ze beter op mijn schoot kan springen. Probeer ik dan door te gaan met typen dan krijg ik woorden te zien waarvan ik werkelijk niet weet welke taal het is en hoe ik ze moet uitspreken. Ze geeft kopjes die aanvoelen als een stormram om aan te geven dat ik haar moet aaien. Tot nu toe heb ik er gelukkig geen bloedneus aan overgehouden, maar dat is puur geluk. Ik leg regelmatig uit dat bepaalde vrouwelijke delen erg gevoelig zijn, maar ze is nietsontziend.
De andere is zwart en het is haar aan te zien dat in haar lijfje een gezin is gehuisvest van minstens vijftig lintwormen. Ze is in haar gedrag feller dan de rode, maar dat is schijn. Verder is ze namelijk meer relaxed dan haar maatje, ze heeft echt zo iets van: doe voor mij geen moeite hoor, ik haal zelf wel mijn gehaktbal uit de pan. Op deze manier heb ik dagelijks aanloop en als ik met de auto of de fiets thuis kom zijn ze eerder in de tuin dan ik.

Het lijkt me zo wel duidelijk, op deze manier mis ik huisdieren echt niet, ik heb geen huisdieren, maar zij hebben mij wel.